Geef je geliefden een verhalenboeket
Dat een verhaal een cadeau kan zijn, besefte ik op tweede kerstdag. Ik was bij mijn schoonfamilie. Tegen de eettafel was een campingtafel geschoven, zodat er plek was voor tien borden. Het was al laat. De schalen met champignon bourguignon en geroosterde spruitjes met tahin en granaatappelpitten waren bijna leeg. De kaarsen flakkerden. Mijn nichtje van negen prakte een aardappelkroketje fijn en likte de puree tussen de tanden van haar vork vandaan. Het gesprek kwam op slaaphoudingen. ‘Saba slaapt opgekruld als een katje’, zei mijn schoonzus. Zodra haar naam viel, spitste mijn nichtje haar oren. Het prakken stopte. ‘Ze wil altijd bij mij slapen,’ vulde haar broer aan, ‘en halverwege de nacht begint ze te draaien. Daar gebruikt ze al haar ledematen bij.’ ‘Als een zeester’, glimlachte mijn zwager. Mijn neefje vervolgde: ‘’s Ochtends ligt haar hoofd bij het trapje van de hoogslaper, en haar voeten liggen naast mijn hoofd op het kussen.’ We lachten. Mijn nichtje glunderde. Ik zag plotseling hoe onze woorden schijnwerpers waren, waarmee we dit deel van haar verlichtten. Samen keken we ernaar. Ook zijzelf. Door haar eigen ogen én de onze.
Ik dacht aan jaren daarvoor, een ander gezelschap, een andere tafel. Ik gaf schrijfles aan acht bewoners van een verpleeghuis. De meesten hadden geen schrijfervaring en hun lichaam (deels verlamd door hersenletsel) maakte het schrijven lastig. Twee bewoners hadden motorische afasie en konden schrijven noch spreken. Hun partners sloten aan bij de cursus. Samen met zes vrijwilligers hanteerden die de pennen, zodat de acht bewoners zich konden concentreren op herinneren en vertellen (soms enkel met een klank, blik of gebaar).
Ik had aanvankelijk veel literaire skill in de cursus willen stoppen (show, don’t tell, spanningsopbouw, stijloefeningen) maar deze groep bracht me naar de essentie van een verhaal: je richt een spotje op een gebeurtenis of ervaring en samen kijken we ernaar. Dat bleek iedereen te kunnen. Wanneer aan het einde van de les de verhalen werden voorgelezen, zag ik de gezichten genoeglijk glimmen. Samen met Mart zaten we op een krukje in een bedauwd weiland en haalden een vinger door het schuim in een emmer met nog warme koeienmelk. Samen met Liza gingen we op bedevaart naar de vochtige grotten van Lourdes. De belangstelling voor elk verhaal was groot: het luisteren bleek net zo waardevol als het vertellen. We leerden elkaar kennen. Onze wereld werd een beetje groter.
In de Steigerzaal van Cultuurhuis de Lindenberg zijn er echte spots, gericht op het podium waar op de eerste avond van het Storytelling Festival Nijmegen zes sprekers en een sprankelende host om beurten een persoonlijk verhaal vertellen. Het thema is liefde, in de ruimste zin van het woord. De liefde tussen je tot slaaf gemaakte voorouders, de liefde voor je grootvader, je norse tante, je vader. De liefde van je vader voor jou, die je pas later in je leven doorgrondt. De liefde voor je zus, voor dat ene jongetje in je kleuterklas, voor de man in Sint Petersburg waar het nooit iets mee werd. De liefde voor een stad, voor eten, voor vrienden en voor jezelf. Elk verhaal roept iets anders op (troost, herkenning, verbazing, een traan, een lach). De optelsom lijkt nog het meest op een kleurrijk boeket, met twee muzikale intermezzo’s, een fragment uit een dansvoorstelling en de aankondigingen van de sprankelende host als de takjes gipskruid en appelblad die alles samenbinden.
De liefde van de vertellers voor hun verhaal, voor hét verhaal, blijkt uit hun vakmanschap. Ze beheersen dit ambacht, ze verheffen het tot kunst. Ze nemen ons mee met gebaren (een jongetje in Damascus houdt de wijsvinger van zijn vader vast op de eerste dag dat hij mee mag naar de markt), mysterieuze voorwerpen (een brief vol verwijten in een broekzak), verrassende wendingen en levendige details. Ze versnellen en vertragen, gebruiken humor, herhaling en stilte. Ze struikelen natuurlijk weleens over een woord, net zoals er in de zaal weleens iemand later lacht dan de rest of door een zin heen hoest. We zijn hier mensen onder elkaar. Ik ben in professionele handen en toch voelt dit anders dan elk ander theaterbezoek. Ik voel wat ik voelde aan die formicatafels in het verpleeghuis, en aan de eettafel met familie en vrienden: de waarde en vreugde van samen kijken naar iets wat de ander wil delen.
Dat huiselijke gevoel wordt versterkt doordat de vertellers af en toe vragen of het zaallicht aan mag. Dan kijken we knipperend en met een verlegen glimlachje om ons heen. Door al die gezichten te zien besef ik dat wat opgaat voor een boeket van bloemen, niet opgaat voor een boeket van verhalen. Zo kan een verhaal weliswaar verwelken, maar daarna weer bloeien. En als je een verhaal deelt is het daarna niet weg, maar vermenigvuldigd. Aan het einde van deze avond reizen de verhalen met ons mee. Ze gaan naar de studentenkamer van een twintigjarige die het hele weekend moet leren voor een tentamen Bestuursrecht. Ze stappen met een man en vrouw in een taxi. Ze belanden in een huis aan de rand van de stad op een kussen met een verbleekt bloemetjesmotief. Ze hobbelen mee op de bagagedrager van een mijmerende veertiger. De kasseien zijn nat en glimmen in het lantaarnlicht.
Credits
Dit essay werd geschreven door (portret)schrijver en schrijfdocent Elske van Lonkhuijzen in opdracht van Meneer Otis na het zien van de openingsavond van de vierde editie van het Storytelling Festival Nijmegen. Tijdens deze avond werden verhalen verteld door: Anas Al Halabi, Erwin Kiene, Roxana Gavrilut, Geoffrey Haynes, Başak Layiç, Irina Koriazova, muziek van Rocco Ostermann & Omar Alshahari (De Niemanders), gehost door Soula Notos, foto's door Mike Witjes.